Het Wilhelmus
Wilhelmus van Nassouwe (Wilhelm von Nassau) ist die Nationalhymne der Niederlande. Oft wird der Name mit Het Wilhelmus abgekürzt.Der Text wurde zwischen 1568 und 1572 zu Ehren von Wilhelm I. von Oranien-Nassau während des Aufstandes gegen die Spanier geschrieben, auch bekannt als der Achtzigjährige Krieg. Der Autor der Hymne war möglicherweise Marnix van St. Aldegonde.
Als die Niederlande 1815 zum Königreich wurden, wurde dieses Stück nicht als Nationalhymne gewählt, weil es zu stark mit der Partei verknüpft war, die das Haus von Oranien-Nassau unterstützte. Seine Popularität schwand aber nie und 1932 wurde es letztendlich zur Nationalhymne erhoben.
Dies ist die erste Strophe, sehr modernisiert:
- 1.) Wilhelmus van Nassouwe
- ben ik van Duytschsen bloedt,
- den vaderland ghetrouwe
- blijf ik tot in de dood.
- Een Prins van Oranje
- ben ik, vrij onverveerd,
- den Koning van Hispanje
- heb ik altijd gheëerd
Trotzdem hier ein Versuch:
- Wilhelm von Nassau
- bin ich von deutschem Blut,
- dem Vaterland vermählt
- bleibe ich bis in den Tod.
- Ein Prinz von Oranien
- bin ich, frei und furchtlos,
- den König von Spanien
- habe ich allzeit geehrt.
Normalerweise wird nur die erste Strophe gesungen, falls aber eine weitere gesungen wird, ist es gewöhnlich die Sechste.
- 6.) Mijn schild ende betrouwen
- zijt Gij, o God mijn Heer,
- op U zo wil ik bouwen,
- verlaat mij nimmermeer.
- Dat ik doch vroom mag blijven,
- Uw dienaar t'aller stond,
- de tirannie verdrijven
- die mij mijn hart doorwondt.
- Mein Schild und mein Vertrauter
- bist Du, oh Gott mein Herr,
- auf Dich so will ich bauen,
- verlasse mich niemals.
- So bleibe ich auch fromm,
- Dein Diener zu jeder Stunde,
- die Tyrranei vertreiben
- die mir mein Herz verletzt.
- 2.) In Godes vrees te leven
- heb ik altijd betracht,
- daarom ben ik verdreven,
- om land, om luid gebracht.
- Maar God zal mij regeren
- als een goed instrument,
- dat ik zal wederkeren
- in mijnen regiment.
- 3.) Lijdt u, mijn onderzaten
- die oprecht zijt van aard,
- God zal u niet verlaten,
- al zijt gij nu bezwaard.
- Die vroom begeert te leven,
- bidt God nacht ende dag,
- dat Hij mij kracht zal geven,
- dat ik u helpen mag.
- 4.) Lijf en goed al te samen
- heb ik u niet verschoond,
- mijn broeders hoog van namen
- hebben 't u ook vertoond:
- Graaf Adolf is gebleven
- in Friesland in den slag,
- zijn ziel in 't eeuwig leven
- verwacht den jongsten dag.
- 5.) Edel en hooggeboren,
- van keizerlijken stam,
- een vorst des rijks verkoren,
- als een vroom christenman,
- voor Godes woord geprezen,
- heb ik, vrij onversaagd,
- als een held zonder vreden
- mijn edel bloed gewaagd.
- 7.) Van al die mij bezwaren
- en mijn vervolgers zijn,
- mijn God, wil doch bewaren
- den trouwen dienaar dijn,
- dat zij mij niet verrassen
- in hunnen bozen moed,
- hun handen niet en wassen
- in mijn onschuldig bloed.
- 8.) Als David moeste vluchten
- voor Sauel den tiran,
- zo heb ik moeten zuchten
- als menig edelman.
- Maar God heeft hem verheven,
- verlost uit alder nood,
- een koninkrijk gegeven
- in Israël zeer groot.
- 9.) Na 't zuur zal ik ontvangen
- van God mijn Heer dat zoet,
- daarna zo doet verlangen
- mijn vorstelijk gemoed:
- dat is, dat ik mag sterven
- met eren in dat veld,
- een eeuwig rijk verwerven
- als een getrouwen held.
- 10.) Niet doet mij meer erbarmen
- in mijnen wederspoed
- dan dat men ziet verarmen
- des Konings landen goed.
- Dat u de Spanjaards krenken,
- o edel Neerland zoet,
- als ik daaraan gedenke,
- mijn edel hart dat bloedt.
- 11.) Als een prins opgezeten
- met mijner heires-kracht,
- van den tiran vermeten
- heb ik den slag verwacht,
- die, bij Maastricht begraven,
- bevreesde mijn geweld;
- mijn ruiters zag men draven
- zeer moedig door dat veld.
- 12.) Zo het den wil des Heren
- op dien tijd had geweest,
- had ik geern willen keren
- van u dit zwaar tempeest.
- Maar de Heer van hierboven,
- die alle ding regeert,
- die men altijd moet loven,
- en heeft het niet begeerd.
- 13.) Zeer christlijk was gedreven
- mijn prinselijk gemoed,
- standvastig is gebleven
- mijn hart in tegenspoed.
- Den Heer heb ik gebeden
- uit mijnes harten grond,
- dat Hij mijn zaak wil redden,
- mijn onschuld maken kond.
- 14.) Oorlof, mijn arme schapen
- die zijt in groten nood,
- uw herder zal niet slapen,
- al zijt gij nu verstrooid.
- Tot God wilt u begeven,
- zijn heilzaam woord neemt aan,
- als vrome christen leven,-
- 't zal hier haast zijn gedaan.
- 15.) Voor God wil ik belijden
- en zijner groten macht,
- dat ik tot genen tijden
- den Koning heb veracht,
- dan dat ik God den Heere,
- der hoogsten Majesteit,
- heb moeten obediëren
- in der gerechtigheid.
Siehe auch: Liste der Nationalhymnen.
Druckfehler in der niederländische Fassung, 2. Zeile: statt "Duytschsen" muss es "Duytschen" heißen.
("sehr modernisiert" ist übrigens übertrieben, da immer noch stark abweichend von modernem niederländisch)
In der Übersetzung, 3. Zeile, sollte es statt "vermählt" (NL: getrouwd) "getreu" heißen.Weblinks